Waarschuwing: dit bericht komt uit mijn archieven van voordat deze website bestond. Het is jaren geleden geschreven. Ik heb het hier neergezet omdat er nog wel wat zinnige punten in zitten, en ten behoeve van archivering.
Bij elke stemming over een wet, mag de Kamer besluiten om er niet zelf over te stemmen, maar de bevolking te laten stemmen via een referendum. Een dergelijk voorstel wordt ingediend voor de normale stemming en minstens 1/3 van de Kamer moet het referendum steunen. Daarna mag elke fractie 1 optie indienen die op het stembiljet komt te staan. Zo’n optie kan bijvoorbeeld zijn: “voor”, “tegen”, “voor, met amendement X”, “voor met amendement Y”, etc. Daarna stemt de Kamer welke van de opties daadwerkelijk op het stembiljet komen. Voor iedere optie geldt dat minstens 1/3 van de Kamer deze op het stembiljet wil hebben. Uiteindelijk mogen er maximaal 3 opties zijn. Als meer dan 3 opties 1/3 steun hebben, dan worden de 3 met de grootste steun genomen. Een fractie mag meerdere opties steunen.
Met deze drie opties houdt de Kamer een proefstemming, waarbij iedere fractie een 1e en een 2e keus mag opgeven. Heeft een optie de absolute meerderheid, dan is dat de uitkomst van de proefstemming. Heeft geen enkele optie de absolute meerderheid, dan wordt de minst gesteunde optie weggestreept, en wordt opnieuw gestemd. De optie die dan de meerderheid haalt, is de uitkomst van de proefstemming.
Daarna volgt het referendum zelf. Hierbij krijgt de burger een stembiljet met dus 3 opties. De burger mag een 1e en een 2e keus opgeven. Als een optie een absolute meerderheid heeft bij de 1e keus, is dat de uitkomst van het referendum. Zo niet, dan wordt de minst gekozen 1e keus weggestreept. Van alle stembiljetten waar die optie als 1e keus was aangevinkt, wordt nu de 2e keus gebruikt. Welke optie nu de meerderheid heeft, geldt als uitkomst van het referendum.
Deze uitkomst heeft dezelfde status als normaal gesproken een stemming in de Tweede Kamer.
Verder wordt de uitkomst van het referendum vergeleken met de proefstemming in de Kamer. Daarbij zijn die uitkomsten mogelijk:
- Het volk en de Kamer kwamen uit op dezelfde optie.
- Het volk koos voor de optie die bij de Kamer tweede keus was.
- Het volk koos voor de optie die bij de Kamer laatste keus was.
- Bij uitkomst 1 mogen de Kamerleden die voor het houden van het referendum stemden, niet nog een keer meestemmen over het houden van een eventueel referendum (tot de volgende Kamerverkiezingen).
- Bij uitkomst 2 krijgt de Kamer 2 ontevredenheidspunten.
- Bij uitkomst 3 krijgt de Kamer 3 ontevredenheidspunten.
Haalt de Kamer binnen een kabinetsperiode minstens 3 ontevredenheidspunten, dan mag een normale meerderheid besluiten tot nieuwe verkiezingen. Haalt de Kamer er 5, dan mag een minderheid van 1/3 besluiten tot nieuwe verkiezingen. Haalt de Kamer er 6, dan volgen er gegarandeerd nieuwe verkiezingen.
Door middel van uitkomst 1 wordt misbruik van het referendum voorkomen. Door uitkomst 2 en 3 blijft de Kamer representatief.
Dit model kan ook worden toegepast op provinciaal en gemeentelijk niveau.